Ezekiel 8

Neem elke dag meel uit het vat en bak dat net zoals gerstekoeken worden gebakken. Doe het zo dat iedereen het duidelijk kan zien. Als brandstof voor het vuur moet u gedroogde menselijke uitwerpselen gebruiken. Daarna kunt u het brood eten. 1Want de Here verklaart: de Israëlieten zullen op die manier onrein brood eten in de heidense landen waarheen Ik hen verban!’ 2Toen zei ik: ‘Och Oppermachtige Here, moet ik mij echt verontreinigen door menselijke uitwerpselen te gebruiken? Ik ben mijn leven lang niet verontreinigd. Vanaf mijn vroegste jeugd heb ik nooit van een dier gegeten dat door een ziekte was gestorven of dat ik gewond of dood had gevonden en ik heb ook nooit het vlees van een dier gegeten dat onze wet verbiedt.’ 3Toen zei de Here: ‘Goed, u mag uitwerpselen van koeien gebruiken, in plaats van menselijke.’ 4Hij vervolgde: ‘Mensenzoon, Ik zal zorgen dat de broodvoorraad opraakt in Jeruzalem. Zij zullen hun brood zorgvuldig moeten afwegen en het terneergeslagen opeten. Ook het water zal worden gerantsoeneerd en de mensen zullen het met verdriet drinken. 5Ik zal ervoor zorgen dat zij gebrek krijgen aan brood en water en dat zij elkaar angstig zullen aankijken wanneer zij zien hoe zij door hun zonden en onder de straf daarvoor wegkwijnen.’ 6

Jeruzalem als voorbeeld voor de omringende volken

7‘Mensenzoon, neem een scherp zwaard en gebruik het als scheermes om het haar van uw hoofd en uw baard af te scheren. Verdeel daarna het haar met behulp van een weegschaal in drie gelijke delen. 8Wanneer de belegering van de stad bijna ten einde is, moet u een derde van het haar midden op uw plattegrond van Jeruzalem verbranden. Verspreid het tweede deel over uw plattegrond en sla vervolgens met uw zwaard het kleitablet in stukken. Het laatste deel moet u door de wind laten wegblazen, want Ik zal mijn volk met het zwaard achtervolgen. 9Bewaar een klein gedeelte van de haren en wikkel dat in de plooi van uw mantel. 10Neem daarvan opnieuw enige haren en gooi ze in het vuur. Daaruit zal een vuur ontstaan dat zal overslaan naar heel Israël.

11En dit moet u tegen het hele volk Israël zeggen: “Zo zegt de Oppermachtige Here: Ik heb Jeruzalem te midden van de volken een plaats gegeven. En daaromheen liggen andere landen. 12Maar zij kwam in opstand tegen mijn geboden, méér dan de omliggende volken. En mijn wetten hebben zij verworpen en in hun levenswandel mijn richtlijnen genegeerd. 13Daarom zegt de Oppermachtige Here: omdat u opstandiger bent geweest dan de volken die rondom u wonen en omdat u mijn voorschriften niet opgevolgd hebt en u zich niet aan mijn wetten hebt gehouden, maar hebt geleefd volgens de gewoonten van de volken rondom u, 14daarom zegt de Oppermachtige Here: Ik zal tegen u optreden en u voor de ogen van alle volken straffen. 15Om de vreselijke zonden die u hebt bedreven, zal Ik u zwaarder straffen dan ooit is gebeurd of nog zal gebeuren. 16Vaders zullen hun eigen kinderen opeten en kinderen hun vaders. Zij die het overleven, zullen voor straf over de hele wereld worden verspreid. 17Want dit verzeker Ik u: omdat u mijn tempel hebt verontreinigd met afgodsbeelden en goddeloze praktijken, zal Ik u niet sparen noch medelijden met u hebben. 18Een derde van u zal sterven door hongersnood en ziekten, een derde zal buiten de stad worden afgeslacht door de vijand en een derde zal Ik door de wind uiteen laten blazen, achternagezeten door het zwaard van de vijand.
Copyright information for NldHTB